Lieselotte

Wat je denkt dat je nooit zal overkomen, wat wij allemaal dachten dat ons nooit ging overkomen, dat is mij, dat is ons overkomen. Mijn dochter Lieselotte is overleden op haar dertigste door een longembolie.

Lieselotte was in de fleur van haar leven. Ze was de fiere mama van Leon, die toen 4 jaar was, en was net geslaagd voor het 1ste trimester van haar opleiding verpleegkunde. Enthousiast vertrok ze met haar partner en zoon voor een weekendje Center Parcs in Limburg. Ik zat in de auto toen we telefoon kregen van mijn zoon, die net ervoor telefoon had gekregen van de vriend van Lotje. Instinctief voelde ik aan dat het erger was dan wat werd gezegd, en effectief, toen we bij mijn zoon aankwamen, was hij het die ons moest vertellen dat zijn zus overleden was. We vertrokken naar Peer, dat was de langste, stilste rit van mijn leven.

Lieselotte lag in haar bed, en het eerste wat ik zei was: ‘Sorry’. Ik verontschuldigde me voor alle ruzies die we hebben gehad toen Lieselotte puberde – ruzies waarvan ik weet dat ze erbij horen, dat ze deel van het opgroeiproces zijn, maar het enige dat ik kon bedenken was: ‘Waarom hebben we zoveel tijd en energie verkwist daaraan, Lieselotte, jij die maar zo kort hebt geleefd?’

We konden niet anders dan alles beginnen regelen. Al voelde dat heel erg surreëel aan. Wat antwoorden op de vraag van de begrafenisondernemer: ‘Hoe wilde Lieselotte begraven worden?’ Ze was dertig jaar zeg, dat waren niet de onderwerpen die wij bespraken met elkaar.

En toch sta je daarvoor en moet je daardoor – en dat is een gevoel dat ik nog steeds heb. Elke dag dat ik opsta, denk ik: ‘Chapeau Ann, je begint weer aan een dag.’ En ik kan ook effectief soms het gevoel hebben ‘Ik ben goed op weg’ maar er is nooit veel nodig om ij van de wijs te brengen. Ik zie Lieselottes nichtje van 18 maanden en wat ik meteen daarbij denk is: ‘Weer iets dat ze niet meemaakt.’

Mijn verdriet slijt niet, ik ga slapen en ik sta op met Lotje. Sinds 9 februari 2014 ben ik niet meer de Ann die ik ooit was. Ik ben veel bezorgder geworden, angstig, vergruwd dat er iets zou gebeuren met de mensen van wie ik hou. Het onbezonnene is weg. Als ik lach, voel ik me schuldig. Ik voel me schuldig omdat ik niet vaak genoeg naar haar graf ga. Ik luister niet meer naar de radio – ik heb stilte nodig.

Ik ben soms heel kwaad op de maatschappij, waar er geen ruimte is voor rouw en verdriet. Al weet ik dat mensen het vaak goed bedoelen, toch kunnen bepaalde reacties me zo hard treffen. ‘Of ik er al een beetje over ben?’ – wat een vraag.

Ik blijf me afvragen waarom, waarom, waarom dan toch. Ik heb veel goesting verloren, en wat vroeger automatisch ging, is zijn vanzelfsprekendheid kwijt.

Ik krimp ineen als ik een nieuwjaarskaartje krijg met een voltallig gezin op. Mijn gezin is niet meer compleet, en het is de lege stoel die je het best van al ziet.

Ik ben gebroken van verdriet en gemis, en tegelijk denk ik: ‘Maar Lotje is nog de slechtste van al, zij is er niet meer’

En toch met je door, toch moet je verder. Ik vind steun en houvast bij mijn man, de kinderen, de kleinkinderen. Aan hen hou ik me vast, voor hen hou ik me recht. Ook in de praatgroep kan ik dingen vertellen. Mensen verstaan me daar, hebben oor naar wat ik vertel. Het besef dat ik niet alleen ben, helpt me. We moeten er allemaal door, we moeten allemaal verder. We weten allemaal wat het is.

Het overlijden van Lotje liet ons zo machteloos achter – alles is plots uit je handen geslagen, je bent niet meer wie je was, het is gebeurd en je kan er niets aan veranderen en die onmacht, dat is een vreselijk lastig gevoel. Daarom voelde ik dat ik iets moest doen, iets organiseren, iets verbindend rond Lotje. Iets dat ik wél zelf in handen kan nemen. Dat werd de Lotje-dag.

Een jaar na haar overlijden trokken we met een groep familieleden (en vrienden) naar Nieuwpoort, waar we roosjes van de pier gooiden. We vertelden er iets bij over Lieselotte. Een vogeltje volgde alles opvallend aandachtig – Lotje was erbij.

Het jaar erop hingen we kraanvogels in een boom op de Rodeberg, de boom die we de Lotjesboom hebben gedoopt. Na de wandeling verscheen er een pracht van een regenboog – Lotje was erbij.

In Celles gingen we samen wandelen, en liet iedereen op een bepaalde, voor hem of haar mooie en gepaste plek, een steen achter met haar naam. Sindsdien zijn Lotjes stenen overal te vinden: van Japan tot Australië, van China tot Namibië. Lotje maakt de wereldreis die ze zelf nooit heeft kunnen maken. Wie een steentje achterlaat, laat trouwens niet zomaar een steentje achter. Velen vertellen me hoe ze die extra dimensie ervaren, hoe ze de betekenis voelen die eraan kleeft. De steen achterlaten blijkt nooit simpel – want het is Lotje die je bij hebt.

We hebben ook vogelhuisjes versierd en opgehangen. Amper enkele weken later was een eerste huisje al bewoond – Lotje is er altijd bij.

Ik zie en voel Lotje overal. In de vlinder die bij de Lotjesboom voorbij fladdert, in elke regenboog, in een gelijkaardig autootje als het hare dat we zien als we inchecken in een hotel in Madrid.

Ik heb die nabijheid ook nodig. Eén van mijn grootste angsten is om haar stem niet meer te horen in mijn hoofd.

We integreren Lieselotte in ons leven, en zelfs haar neefjes en nichtjes die nog zo klein waren toen het gebeurde, praten op een heel gemakkelijke manier over haar. Al blijft het zo onwezenlijk als ik ze hoor vertellen ‘ik heb de juffrouw getoond dat tante Lot daar op het kerkhof ligt.’ Ach, alles blijft onwezenlijk. Het dak van de wereld viel op ons hoofd, en wij, wij proberen ons zo goed en zo kwaad mogelijk recht te houden. Je staat ervoor en je moet erdoor, hoe dan ook.